woensdag 9 september 2015

Modern middeleeuws dilemma

Bij tScapreel hebben we in 1996 best nog wat tijd besteed aan wat wel een modern middeleeuws dilemma genoemd mag worden: hoe laat je mensen zien hoe middeleeuwers hun ambacht uitoefenen. We kwamen bijna allemaal bij Archeon vandaan (of hadden ermee te maken) en daar kon je vaklui aan het werk zien in huizen. De eenvoudige in eenvoudige huizen aan de Damstrate en de meer gegoede in grotere panden aan de Heerestrate.  Dat was zoals het hoort. Wij trokken echter met ambachten het land in om de mensen die niet naar Archeon gingen te laten zien hoe dat eruit zag. We kwamen naar hen toe, in de zomer, als het ware.

We kozen voor de benaming middeleeuwse markt, al wisten we dat die naam de lading niet echt dekte. Op een markt, ook toen, werden zaken verkocht die mensen wekelijks nodig hadden: groente, fruit, pluimvee, vis, turf, stoffen, etc. Een ambachtsman ging echt niet buiten op straat, of op een plein of kade, schoenen zitten maken of stof verven.  Maar je kunt in moderne auto’s nu eenmaal moeilijk een middeleeuws huis meeslepen naar historische evenementen. Sommige middeleeuwse kramen waren al te groot voor zulk vervoer, zodat slimme oplossingen op schrijnwerkgebied bedacht moesten worden. Op den duur hadden we  echter een mooie groep ambachten die in zeer authentiek ogende kramen hun werk deden in kleding die aangepast was een de gewenste tijd: van 13e tot en met 15e eeuw. Soms stonden we met 25 man op zo’n markt, tot grote verrassing van het publiek.

Met de LHO hadden we al eerder met dat dilemma te maken gehad. Net als de ambachtslieden woonden de meeste middeleeuwers in gewone of minder gewone huizen. Je LG of RE groep burgers op een evenement laten zien was eigenlijk een beetje gek als je ze in tenten parkeerde. Dat kon eigenlijk alleen maar met soldaten en hun aanhang. Vandaar dat je vooral Noormannen, huurlingen en stadsmilities aantrof op evenementen. En dan is het nog de vraag of die Noormannen echt veel kampeerden. We hebben ook nog een adellijk gezin gehad dat in een enorme  tent bivakkeerde, maar of dat als waarschijnlijk moet worden beschouwd weet ik nu nog niet. Kortom, het wrong altijd een beetje. Want zelfs als je een huurlingenkamp neerzet, hoe weet je dan hoe dat er uitzag. Er zijn wat plaatjes van 15e eeuwse kampen van Bourgondische troepen en Boheemse Hussieten en wat zeer zeldzaam Italiaans materiaal uit de vroege 14e eeuw, maar voor zover ik weet is dat het wel.
Toch zijn de militaire kampen op evenementen rijk voorzien van allerlei typen tenten, afdakken, vuren met toebehoren, banken, tafels, vouwstoelen, wapenrekken en standaards voor harnassen, etc. Ook waaien er banieren of andere soorten vlaggen en staan er kleurige schilden opgesteld. Bij de handelaars op internet kun je de hele inventaris voor zo’n kamp kopen, inclusief zulke re-enaxcterisms als ‘viking-stoeltjes’, houten lantaarns, brede stearine kaarsen en Zuidafrikaanse potjies. Ik zie dat steeds meer, o.a. bij de bekende ‘grote’ evenementen in Nijmegen en Ter Apel. Men doet elkaar natuurlijk na en denkt meestal niet verder dan: zij zullen het wel weten, dus waarom zouden we niet hetzelfde doen.


En dat geldt ook voor de markten. Er zijn nauwelijks plaatjes van middeleeuwse markten. Er bestaan maar een paar afbeeldingen van kramen. Daar moet je het mee doen. Plus, daar komen moderne eisen en noodzakelijkheden bij. Onze visroker mocht bijv. van de Warenautoriteit zijn vis niet verkopen tenzij hij die klaar maakte op een kunststof tafelblad; dat zag er natuurlijk niet uit. Dus verkocht hij ze maar niet meer en aten zijn collega’s de vis op. Die was heerlijk en er is nog nooit iemand ziek van geworden. Ook waren er mensen die wat van hun zelfgemaakte spullen verkochten. Die wilden daar wel prijskaartjes bij hebben, maar deden de middeleeuwers dat ook? Waarschijnlijk  niet. Maar je moest toch wat? Dus verschenen er kleine leren vierkantjes met gecalligrafeerde prijzen in euro’s. Of stukjes nep-perkament. Of ergens een gecalligrafeerde lijst met produkten en prijzen. Op den duur kwamen er ook nog naambordjes bij, of gedrukte gebruiksaanwijzingen of etiketten. Sinds 2011 doen we echter geen markten meer en hebben het veld overgelaten aan de, goedkopere, concurrentie. Ergens was ik wel een beetje opgelucht, want het leek of er steeds meer concessies gedaan moesten worden. En dat deed ik liever niet.

Anderen blijken daar minder moeite mee te hebben. Ik zie de laatste jaren steeds meer voorbeelden van uit de hand gelopen anachronismen en ik word daar niet blij van. Ik snap wel hoe het komt en soms kun je bijna niet anders. Wat moet een mede-koopman als zijn drank in moderne flessen met eitiketten  zit? Onder de toonbank verkopen? Lijkt me onrealistisch. De conclusie is dan ook dat je op een modern historisch evenement bijna niet onder anachronismen uitkomt. Maar ik denk dan wel dat de organisatoren moeten ophouden te beweren dat ze zo een authentiek middeleeuws beeld laten zien. En dan heb ik het dus niet alleen over de kleding of de heraldiek. Want op  zo’n evenement met ambachten in kramen en handelaren in tenten kun je niet echt een beeld geven van de middeleeuwen. Misschien moet je hen gewoon wat apart zetten en er een mix van maken met eet- en drinktenten waar koffie, frisdrank en bier in plastic bekers geserveerd wordt.


Misschien moeten huurlingen ook nog eens nadenken over  wat nou echt in hun kamp van belang is zodat ze niet te makkelijk voldoen aan de verwachtingen van een publiek dat een nogal vals beeld van hen heeft. Wat deden huurlingen eigenlijk echt in hun kamp? En hoe laat je dat dan zien?  En wat vertel je dan aan de geïnteresseerde bezoeker?  Ik zou zeggen: doe onderzoek, praat met ervaren re-enacters en laat je niet verleiden door de minder betrouwbare handelaren.

vrijdag 2 januari 2015

Namen 1

Zwitserse troepen, links, tegen de Bourgondiërs van Karel de Stoute
Het vinden van een naam voor je militaire RE of LG vereniging valt niet mee. Dat wil zeggen: als je niet de reconstructie van een bestaand hebbende groep op het oog hebt. Je kunt je bijvoorbeeld gerust naar een 18e eeuws regiment fusiliers uit een bepaald land noemen als je die wilt uitbeelden. Voor middeleeuwers ligt dat wat moeilijker. Legers waren min of meer op de bonnefooi samengestelde soldatengroepen en waren slechts tijdelijk in bedrijf. Tot in de 15e eeuw bestonden er geen staande legers en dan zit je toch met een probleem. Dat geldt wat minder voor niet militaire groepen, maar toch…. Hoe noem je namelijk een gezelschap burgers, of een bende zwervers of een groep speellieden? In het eerste geval kun je de naam van de stad gebruiken, in het tweede kun je in het middelnederlands woordenboek (MNW) de woorden voor bedelaars of gauwdieven opzoeken. En voor de muzikanten en entertainers kun je iets doen met instrumenten of de namen van hun soort mensen in boeken over middeleeuwse muziekpraktijk te weten komen.
                Toen ik mijn middeleeuws genootschap een naam moest geven heb ik er weken over gedaan om iets te vinden. Ik wilde namelijk dat de groep de hele middeleeuwen zou bestrijken en dat we alleen van het Nederlandse grondgebied uit zouden gaan. Alleen… Nederland bestond nog lang niet. En zeker niet in het deel tussen 500 en 1400. Ik had het natuurlijk De Lage Landen kunnen noemen, want er was al rond 1400 een anonieme schrijver die zich clerc uten lagen landen bi der zee noemde. Maar die bedoelde daar alleen Holland mee, waarover hij dan ook zijn kroniek schreef.
                Ten langen leste vond ik die landen van herwaerts over, zoals Bourgondische hertogen het gebied noemden waar ze meestal verbleven, dus in eerste instantie Vlaanderen en Brabant. Het betekent eigenlijk ‘deze landen’, in tegenstelling tot de landen van derwaerts over, het eigenlijke Bourgondië, ‘die landen daar’. Dat deden ze al in het laatst van de 14e eeuw, maar bij het verzamelen van steeds meer landen, waaronder Holland en Zeeland en op den duur ook Gelre werd dit gebied steeds groter. En omdat vanaf 1456 ook het Sticht Utrecht door bisschoppen uit de Bourgondische familie werd bestuurd, hoorde dat deel, dus inclusief Overijssel, Drenthe en een stuk van Groningen er ook bij. Ik besloot dat het ondanks het feit dat we eigenlijk pas vanaf 1380 van die naam horen het toch maar moest. En zo ontstond de LHO.

Als je naar de lijst van middeleeuwse RE en LG groepen in Nederland kijkt, valt op dat ten eerste de 15e eeuw nogal oververtegenwoordigd is en ten tweede dat het veelal gaat om huurlingen met hun aanhang. Niks mis mee; de periode is spectaculair zowel wat kleding als wapenrusting betreft en er is veel over bekend. Belangrijker nog: je kunt er veel spullen voor kopen bij de steeds grotere groep handelaren. Dat was in 1991 wel anders: je moest toen alles zelf maken en ga dan maar eens een volledig harnas uithameren of een met bont gevoerde brokaten jacke maken. Pas aan het eind van de jaren 90 werd dat een beetje mogelijk met de opkomst van de Tsjechische wapensmeden en de opkomst van replica stoffen. Om niet te spreken van reproducties van tinnen insignes, duur aardewerk en bestek, prachtige tassen met metaalwerk en nu ook messing kandelaars.
Intussen moest zo’n groep dus een militaire naam hebben. Al snel was de term compagnie in gebruik, later gevolgd door de woorden orde, verbond, genootschap of campement. Maar klopt dat allemaal wel? Werden huurlingengroepen in de Nederlands sprekende gebieden echt zo genoemd? Ik wil in deze blog laten zien waar die namen vandaan komen, zonder verder kritiek te willen uitoefenen op het gebruik ervan door bestaande groepen.
In het MNW komt het woord compangie wel voor evenals het woord compaen, waar het van afgeleid is. Het is van zuidelijke herkomst, uit het Latijns-Romaanse gebied en gaat terug op middeleeuws Latijn companio, dat eigenlijk betekent: iemand waar je je brood mee deelt. In onze streken betekent het gewoon vriend, makker, gezel. Geselle is hetzelfde woord, maar van Germaanse herkomst en dat betekent: de persoon naast wie je in de zaal zit. Compagnie is dus gezelschap en wel speciaal van vrienden of lotgenoten. Pas heel laat in de middeleeuwen kreeg het een meer militaire betekenis.
Genoot, van genote, een heel oud woord, is iemand die met je mee geniet, een meegenieter. Een genootschap, wat geen middelnederlands woord is, zou dus een gezelschap van genieters kunnen betekenen. Wel leuk, maar dus niet middeleeuws. Vandaar dat ik het niet als onderdeel van de naam van de LHO introduceerde, maar meer om aan te duiden wat voor soort groep we waren (en zijn): mensen die van het hercreëren van de middeleeuwen genieten.

Scene uit de 100-jarige oorlog met links de Fransen
met hun witte kruisen en rechts de Engelsen, die rode droegen

                Iedereen heeft inmiddels wel van de Compagnies d’Ordonnance gehoord. Dat waren de eerste staande legerkorpsen die in de jaren 40 van de 15e eeuw door de Franse koning Charles VII werden opgericht en die in de jaren 70 door de Bourgondische hertog Karel de Stoute werden geïmiteerd. Ze waren na een ordonnantie of bevel van de koning in elke provincie gevormd uit groepjes ruiters en voetvolk die in zogenaamde lansen (per lans 2 of 3 gewapende ruiters en een paar boogschutters, plus wat pages) werden onderverdeeld. Het was dus niet echt een leger met aan de ene kant ruiters, aan de andere kant infanterie en artillerie enzovoorts. Het waren eigenlijk allemaal kleine eenheden onder leiding van een al of niet adellijke gen d’armes (hiervan is gendarme afgeleid) en wat lager geplaatste militairen. Die moesten dan in een campagne nog tot een heel regiment worden samengevoegd, wat nog een heel gedoe was.
De individuele lansen werden in de praktijk naar de aanvoerder genoemd en voerden dikwijls een wimpel met zijn wapen. Een groep van een kleine honderd lansen stonden dan weer onder een edelman als veldheer die het regiment aanvoerde onder zijn eigen banier. Dat ze onder de Franse koning vochten kon je eigenlijk alleen zien door het witte kruis op hun livrei of wapenrock, en voor de Bourgondiërs was het het rode schuinkruis. Dat kwam dikwijls ook voor in het vlaggebruik.
Het hele leger zou moeten bestaan uit 20 tot 30 regimenten van 60 tot 100 lansen, maar dat kon zeer verschillen al naar gelang de noodzaak, de streek of de gewilligheid en vindbaarheid van de mannen. Behalve de groep van de LHO die zo heet heb ik echter in het Nederlandse RE wereldje nog niet zo’n club kunnen vinden. De zich compagnie noemende groepen lijken vooral uit voetvolk te bestaan en het is de vraag of je je dan zo kunt noemen. Ik ben me ervan bewust dat in het buitenland, met name Italië waar in de 14e eeuw deze huurlingenlegers ontstonden, de naam compagnia in gebruik raakte. En dat Franstalige en Engelse groepen die naam ook veel gebruiken. Maar je hoeft toch niet alles klakkeloos van over de grens over te nemen?
Orde is zo’n andere benaming voor een groep huurlingen. Oorspronkelijk is dat een latijns woord: ordo, en daarvan afgeleid ordinem, en het betekent rij, gelid, rang, stand en in de tweede plaats een groep die een regel volgt. Daarom staan middeleeuwse monniken en nonnen dan ook bekend als leden van een zekere orde, zoals die der Benedictijnen, Franciscanen of Dominicanen, etc. De tijdens de kruistochten ontstane verbanden van geestelijke ridders, met een monastieke leefwijze, werden dan ook de orden der, respectievelijk, arme ridders van Christus en de tempel van Salomo (oftwel de Tempeliers), de militaire orde van het hospitaal van St Jan van Jeruzalem (de Hospitaalridders of Johannieters) en de orde van de broeders van het hospitaal van de heilige Maria der Duitsers in Jeruzalem (de Duitse Orde). Het woord orde heeft dus van huis uit een geestelijke betekenis. Pas met het vervagen van het kruistochtideaal na het verlies van het Heilige Land in 1291 werden die geestelijke orden steeds wereldser. Zo kon ook de eerste seculiere orde van ridders, die van de Kouseband, uit 1348, die naam krijgen. Op den duur gevolgd door al die andere elite-clubs van edelen. Gedeeltelijk hadden ze nog wel religieuze idealen, maar op den duur werden het toch een soort veredelde service clubs. Je groep dus orde noemen is vragen om verwarring, tenzij je een bestaande orde wilt reconstrueren.
Franse gens d'armes met hun eigen heraldiek
en het Franse witte kruis
Dat geldt ook voor het woord verbond. In de middeleeuwen komt het voor als verbont, verbontenisse, en betekent het een verdrag of overeenkomst en het sluiten daarvan. Het heeft niets met militairen te maken, al kan het het begin of gevolg van een oorlog inhouden.
Intussen zie ik nergens de woorden die de Dietstalige middeleeuwers zelf gebruikten om huurlingen- of andere soldatengroepen aan te duiden. Zo noemde men de compagnies d’ordonnance hier benden, maar ik geef toe dat dat woord tegenwoordig een wat dubieuze betekenis heeft. Rot(t)e was een ander woord voor een groep soldaten, met name huursoldaten. Een lid daarvan werd rotgezel genoemd. Maar ook dit woordje heeft tegenwoordig een andere betekenis. Als is het misschien best mogelijk dat die betekenis aan het gedrag van dit niet zachtzinnige soldatenvolk is ontleend.
Soldeniers of soldenaers is ook zo’n naam, met hun eenheden die soldyes of soldies genoemd werden. Ruters is een andere. Dat laatste staat trouwens pas in de 16e eeuw echt alleen voor ruiters, daarvoor waren ook voetsoldaten ruters en niet zulke gewaardeerde ook. Het woord werd voornamelijk gebruikt voor rondzwervende huurlingen die mensen afpersten en brandden en plunderden. Huurling, als huurlinc, komt ook wel voor, maar voornamelijk voor iemand die iets huurt. Dus in eerste instantie niet voor iemand die gehuurd wordt. Campement is geen middeleeuwse benaming voor een tentenkamp, maar staat voor een tweegevecht, al of niet gerechtelijk.
Helemaal aan het eind van de middeleeuwen komt ook nog het woord hoop voor een bende huurlingen op. Als in de Arumer Zwarte Hoop van Grutte Pier Donia, bestaande uit Friese opstandelingen en Gelderse huurlingen tijdens de Gelderse oorlogen uit het begin van de 16e eeuw.
Kortom: de meeste namen van huurlingengroepen binnen het Nederlandse RE-wezen zijn niet in de tijd zelf voor deze groepen toegepast. De namen die wel voorkwamen worden niet in het RE gebruikt. Wat kun je daaraan doen? Je naam veranderen? Dat zal op bezwaren stuiten, maar het eigenlijk de enige mogelijkheid als je authentiek wilt overkomen. De groep stadspiekeniers van Dordrecht (ca 1300) noemden we de Wapentuers, naar de originele bronnen. Dan heb je wel wat uit te leggen, maar dat is onderdeel van je werk, als je je groep als educatief beschouwt. Gezien wat er over de genoemde groepen op hun websites staat, vindt men dat ook van zichzelf. Dus waarom niet gezegd waarom je je naam verandert en wat de nieuwe naam betekent? De meeste belangstellenden en bezoekers van evenementen zullen niet van een naamsverandering opkijken; als het beestje maar een naam heeft. Zelf voel je je historische betrouwbaarheid echter stijgen. En dat is toch wel wat waard? Niet dan? Nou dan…

zondag 30 november 2014

Herbeleven

Gil, Peter, Arjan en Roel van de Wapentuers
pieken hanterend in Archeon, 2001
Dit blog werd getriggerd door het plaatsen van een krantenstukje uit 2001 op Facebook over een optreden van Die Landen van Herwaerts Over in Archeon. Op de erbij staande foto zijn een paar leden te zien die een piek-excercitie doen voor het pottenkopershuis. Zij behoorden tot de door mij opgerichte groep Die Wapentuers van Dordrecht die een stel leden van de Dordtse stadsmilitie van rond 1300 voorstelt. Het was één van de eerste re-enactment (RE) groepen binnen de LHO. De vereniging is officieel namelijk geen RE club, maar een levende geschiedenis (LG) genootschap, met als uitgangspunt de hele middeleeuwen.

Voor degenen die denken dat dat één pot nat is, leg ik het nog een keer uit. RE, oftewel her- of wederopvoering (dat laatste is Vlaams) is het fenomeen dat gebeurtenissen uit het verleden worden opgevoerd voor publiek in zo authentiek mogelijke uitrusting. Noodzakelijkerwijs zijn dat dikwijls militair getinte shows, want zo is het fenomeen ook begonnen. In de US met het laten zien van reconstructies van veldslagen uit de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) en in de UK idem van de Engelse Burgeroorlog (1642-1651 met onderbrekingen). Later werden die evenementen uitgebreid met respectievelijk de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783) en de Rozenoorlogen (1455-1485) in Engeland. Allemaal nogal traumatische gebeurtenissen in hun respectievelijke geschiedenissen en steeds veel publiek trekkend. Theoretisch is het ook mogelijk, en het wordt ook wel gedaan, om ook niet militaire RE te doen, maar het gebeurt veel en veel minder.

LG daarentegen heeft een ander uitgangspunt. Natuurlijk heeft RE een educatieve waarde en geeft het dikwijls een goed beeld van hoe het geweest is (of kan zijn). Maar het is toch vooral spektakel. LG heeft echter een voornamelijk educatief doel: het laten zien hoe het leven in een bepaalde historische periode was. Dat werkt uiteraard het beste in een historische omgeving, maar het hoeft niet. Je kunt ook LG mensen tegenkomen op school of in musea, maar ook op braderieën en historische jubilea. Ofschoon er soms wel degelijke een opvoeringselement aanwezig is, als de spelers als een historisch personage acteren, is dat niet het uitgangspunt. Voor optimale communicatie met het nieuwsgierige publiek is het namelijk nodig dat je benaderbaar bent en duidelijk, in gewoon Nederlands, kunt vertellen wie je voorstel en wat je aan het doen bent. En hoe het in het verleden in het algemeen toeging in de gegeven setting.

Niet dat dat in RE niet gebeurt. Het komt best voor dat in het bijzonder authentieke militaire kamp dat de aan een historische evenement deelnemende legergroepen inrichten uitgebreid voorlichting wordt gegeven over uitrusting, kampleven en de tijd. Maar het komt net zo vaak voor dat het kamp met een touw van het publiek gescheiden is en de RE-ers met hun rug naar de bezoekers toe met elkaar zitten te praten. Ik vind dat altijd jammer, maar omdat het dikwijls voor die mensen niet het oorspronkelijke uitgangspunt was, is het ook wel begrijpelijk. Ze doen hun show en daarna zijn ze weer gewoon Tom, Dick en Harry en zetten hun bril op en drinken een pilsje uit blik. Echte LG spelers doen dat dus niet: die hebben lenzen in (of zien gewoon weinig) en hun pils is overgegoten in een tinnen of steengoed kan. Het is maar een voorbeeld, maar zo zijn er veel meer.

Middeleeuwse herbelevinggroep verregent in Archeon” stond er in de krant in 2001. Dat is dus eigenlijk verkeerd, want de groep beleefde het verleden helemaal niet nog een keer. Dan zou je het eerst zelf echt meegemaakt moeten hebben, maar ik weet zeker dat de leden op de foto in 1300 nog niet leefden. Ook het publiek is niet zo oud. Het duidde er alleen op dat de journalist waarschijnlijk de klok heeft horen luiden maar zo gauw de klepel niet kon vinden. Wat ik me echter wel in kan denken is dat mensen, en dat kunnen zowel de spelers als de kijkers zijn, zich op bepaalde momenten levendig kunnen voorstellen hoe leven in het verleden voelt. Natuurlijk is Archeon daar een perfecte plek voor en ik kan de lezers dan ook verzekeren dat alle keren dat ik daar als middeleeuwer heb rondgelopen ik nogal wat historische sensaties heb gekend. Herbelevingen dus. Zeker als er weinig tot geen publiek was, of als we met een stel andere circa 1300 LG spelers uit heel Europa rond de vuren zaten. Het kon dat behoorlijk intensieve ervaringen opleveren. Waarop je dan weer maanden kon teren.

Wat ik nu echter steeds meer rondom me heen zie als ik ‘historische’ evenementen bezoek zijn pogingen LG en RE te mengen, zonder dat men eigenlijk weet wat men aan het doen is. Dat is zeker niet bevorderlijk voor het ervaren van een herbeleving. Tenminste: niet bij mij. In tegenstelling tot de jaren negentig kun je nu, als je wilt, een complete uitrusting kopen bij diverse traders, zowel op RE-markten als via het Internet. Je geeft gewoon op dat je, ik noem maar wat, een veertiende-eeuwse huurling wil spelen  en de kooplui kunnen je voorzien van wambuis, hozen, pantser, helm en wapens en je kunt mooie dure schoenen bestellen en een passend schild laten beschilderen. Tent erbij, gesmeed driepootje en spit, paar potjies en wat imitatie steengoed en je kunt je aansluiten bij een groep. Nog wat zwaardvecht- of piekexcercitieles en je bent het mannetje.

Daarna kun je waarschijnlijk  wel tamelijk veilig meedoen met de veldslagen die het hele seizoen door in Nederland en aangrenzende gebieden worden gehouden en gezellig na afloop met de collega’s een pint drinken. Niks mis mee. Maar als het LG aspect aan de orde komt, blijkt toch dikwijls dat de kennis van de betreffende persoon behoorlijk te kort schiet als het op vragen van het publiek beantwoorden aankomt. Ik heb dikwijls genoeg op evenementen als Castlefest, Ridderspektakel en Gebroeders Van Limburg Festival, waar ik vanuit mijn achtergrond wel ben gaan kijken, met kromme tenen staan luisteren naar wat zulke mensen te berde brengen. Dat kan natuurlijk niet. Je geeft namelijk valse voorlichting  als je een antwoord niet weet en maar wat verzint (meestal gebaseerd op de clichés die over de middeleeuwen de ronde doen). Het publiek is daar niet mee geholpen, sterker nog: het wordt gestijfd in zijn verouderde denken over de middeleeuwen. In wezen is dit zelfs geschiedvervalsing.

Een voorbeeld is het verhaal van een lid van zo’n huurlingengroep die vertelde dat zwaarden zo duur waren dat ze alleen door de adel gebruikt werden. Niemand vroeg hem daarna waarom hij er, als tamelijk sjofel uitziend soldenier, dan één aan zijn zijde had hangen. En dit is nog maar een tamelijk onschuldig gevalletje: ik heb wel erger gehoord.

Zo moet het dus niet. Ik vrees alleen dat we inmiddels op een hellend vlak zijn beland van groepen die ontstaan zijn omdat ze ergens ‘echte’ RE clubs hebben gezien, ook zoiets willen en zonder veel achtergrondkennis van start gaan met kopen van spullen en eventueel met doe-het-zelf  aanvullingen. In de praktijk blijkt verder dat zelfs het kopen van spullen nog voor behoorlijke  anachronismen kan zorgen. Zeker als de kooplui zelf niet weten in welke periode hun kostuums en wapenrustingen gedragen kunnen worden. Ook het gebruik van kleuren in de stoffen, details in leer- en smeedwerk, diverse perioden aardewerk door elkaar, etc. Om over het gebruik van heraldiek maar te zwijgen. Het kan dan zomaar gebeuren dat een veertiende-eeuwse huurlingenploeg zowel dertiende-eeuwse als vroeg vijftiende-eeuwse soldeniers bevat. Voor een kenner is dat een bijzonder pijnlijk gezicht.

Wat wil ik hiermee zeggen? Verdiep je in de periode die je kiest. Vraag desnoods andere groepen die er langer mee bezig zijn om advies. Ze zullen je graag naar literatuur verwijzen en tips geven waar je het beste terecht kunt voor de juiste uitrusting. Vraag ook altijd kenners op de specialistische gebieden zoals wapenhandeling, voedsel, ambachten, heraldiek, huisraad, etc. om raad. Ze geven het meestal graag. De echte RE of LG speler ziet namelijk graag meer concurrentie, maar dan wel van goede kwaliteit.


Een volgende keer over wat voor naam je je groep moet geven.

zondag 16 november 2014

Lussen


Vier stoere mannen in prachtige plaatharnassen met een apart uitziend meisje ertussen. En op de achtergrond een stel kleurrijke vlaggen aan stokken met daarop heraldische figuren. Ze zijn geappliceerd op een soort damast in de kleuren geel, groen, zwart en rood. De vlaggen hangen met lussen aan een vertikale stok en aan een daardoorheen gestoken horizontale ‘uithouder’, zodat je ook als het niet waait kunt zien wat er op die vlag staat. Lussen? Inderdaad. Typisch middeleeuws. Doet ook een beetje denken aan ‘kantélen’, de hakkelige bovenrand van een kasteelmuur. Er zijn ook mensen die denken dat die hoekige afwerking aan kleding voorkwam. Ik heb het nog nooit gezien, maar we zitten er blijkbaar mee opgescheept. En dat geldt ook voor deze lussen. Want het klopt niet.

Eerst wat uitleg. De vlaggen die je hier ziet zijn zogenaamde banieren. In de door de ridders uitgebeelde 15e eeuw waren ze bijna vierkant, iets hoger dan breed. Het waren prestigieuze vlaggen, want alleen edelen die een behoorlijke hoeveelheid strijdbare mannen konden aanvoeren waren gerechtigd een banier te voeren. Vanaf de vroege 14e eeuw werden dergelijke aanvoerders dan ook banierheren, bannerheren of bannerets genoemd. Niet iedereen mocht dus zo’n vlag voeren. Een lagere edelman of ridder die met een groepje van een man of 5-10 aan een heervaart meedeed, kon alleen maar een wimpel of penno(e)n aan een lans voeren. Op die wimpel en die banier stond het wapen van de voerder. Het volgde de inhoud van zijn schild, zonder de pronkstukken eromheen, in een driehoekig in het geval van de wimpel en een staand rechthoekig veld bij de banier.

Banier met slippen, links, van de Hospitaalridders, en rechts
een hoge banier van de Tempeliers, Matthew Paris, ca 1250
Vroegere banieren waren veel smaller dan de 15e eeuwse. In de 13e eeuw hadden ze dikwijls een verhouding van 1 : 2, vroegere nog eerder 1 : 3 of meer. Heel smal dus. Een wapen met drie stukken die op 2 boven en 1 onder manier in een schild stonden moesten hier onder elkaar staan. Nog vroegere hogere edelen staan met een ander type banier op hun zegels afgebeeld: een smalle lange vlag, die met de bovenkant aan een lans zit en die eindigt in twee of drie loswapperende stroken, slippen genaamd. Men zegt dat dit de voorgangers van de banier waren en dat zodra de edelman echt voor een commando in aanmerking kwam de slippen van de vlag werden afgeknipt en het overblijvende deel een kwartslag werd gedraaid. Ik heb daar echter nooit een bewijs van gevonden en gooi het op een fabel die vlaggenkundigen elkaar steeds maar navertellen.

Tweeslippige wimpels en banieren in 4 formaten, met bandjes,
 overgangsperiode ca 1300, Zuid-Europees.
Als je in middeleeuwse afbeeldingen gaat zoeken naar banieren die met lussen aan de stok vastzitten, vind je die niet. De plaatjes van oudere banieren en andere vlaggen, zo tussen 1200 en 1350, laten zien dat de vlaggen met een serie touwtjes, veters of bandjes om de stok geknoopt zitten. Latere banieren vertonen een huls waardoor de stok wordt geschoven. Er zijn aanwijzingen dat de stof daarna met een serie nagels op de stok werd vastgeslagen. Zie de voorbeelden die tussen deze tekst staan. Ik kom ook nergens uithouders tegen. Weliswaar worden de vlaggen meestal volledig ontplooid weergegeven, maar ze zullen dus ook gewoon langs de stok gehangen hebben, zodat je de heraldiek nauwelijks zag.

Banieren uit het toernooiboek van René van Anjou, ca 1450
Waar is dan dat idee van die lussen op gebaseerd. Ik dacht meteen aan de middeleeuwse films uit Hollywood, en dat klopt. In The Crusades (1935) zie je ze al. Ook na de oorlog in de diverse Robin Hood en Ivanhoe films komen aan lussen hangende vaandels en banieren voor. In El Cid (1961) zie je zelfs de horizontale uithouder gebruikt worden. Maar er komen ook wel vlaggen om de stok voor, of met bandjes aan de stok vastgemaakt en in de oudere films zelfs aan een soort gordijnringen. Inmiddels is het waarschijnlijk een film-cliché geworden, net als het DZZZZZZINGGGGG geluid als er een zwaard wordt getrokken. Ridley Scott in zijn Kingdom of Heaven (2005) en Robin Hood (2010) heeft ze dus ook nog, al zijn ze bij hem gereduceerd tot drie, soms vier, brede lussen. Je kunt dat zelf controleren aan de hand van de op YouTube beschikbare trailers of zelfs lange fragmenten of soms de hele film.


Modern gebruik, historisch feest, Orvieto
Maar het klopt dus niet, mensen! Ik neem niet aan dat de banieren op de foto van HEI zelf zijn, want hun wapens staan er niet op. Ik weet ook dat ze zelf een mengsel van ‘lussen’- en ‘huls’banieren gebruiken, maar als ze aan vervanging toe zijn: alleen huls kan maar vanaf ca 1350. De bandjesbanier is van voor die tijd, al heb ik een enkele keer ook wel eens zo’n bevestiging in een latere eeuw gezien. En wie weet kwamen er al voor 1350 ook al wel hulzen voor. Maar nooit lussen. Er ligt nog een taak voor me, want bij zowat alle moderne 'middeleeuwse' evenementen wordt deze bevestigingsmethode toegepast bij wat er aan vlaggen wordt opgehangen. Zucht...

donderdag 13 november 2014

Heraldiek

Al sinds de eerste helft van de 12e eeuw bestaat er een onderscheidingssysteem waaraan je in maliën of plaatharnas gehulde ruiters kunt herkennen aan wat ze ‘in hun schild voerden’. Al veel eerder, dikwijls al ver voor het begin van onze westerse jaartelling, werden schilden gebruikt om herkenningstekens op te ‘schilderen’, maar dat waren voornamelijk groeps- of legereenheidssymbolen. De riddermatige vazal met zijn eigen legertje  wilde zich onderscheiden van zijn collega’s die zich bij het leger van een hoge edelman of vorst voegden. Misschien om beter herkenbaar te zijn als hij heldendaden verrichtte of om door de vijand niet afgeslacht te worden omdat hij losgeld op zou kunnen brengen. En dat wapen werd al snel erfelijk; het werd een familiewapen. 
Illustratie uit de Eneïde van Hendrik van
Veldeke uit ca 1180, vroege heraldiek

Die vroege heraldiek werd vooral verbreid door het toernooigebeuren in de latere 12e eeuw. Dat waren nog onoverzichtelijke massagevechten, waarin groep tegen groep vocht en het pijnlijk kon zijn als je een vriend verwondde (of doodde, want dat kwam toen ook nog regelmatig voor). Trouwens: ook de eerste kruistochten waren een belangrijke stimulans voor de internationale verbreiding van het idee, met name de tweede (1147-49) en de derde (1189-92).
                Aan de toernooien waren ook de herauten verbonden, een soort zwervende toernooiaanhangers die al doende de mannen achter die tekens op de schilden leerden herkennen en die aan het publiek uitlegden wie wie was. Zij waren het die in de vroege 13 eeuw begonnen een systeem van kleuren en vormen uit te denken en toe te passen. Dat was dus de heraldiek. Ze begonnen ook lijsten van toernooideelnemers bij te houden.  Daarin tekenden ze schilden en hun inhoud in kleur. Eerst als geheugensteuntje, later als inventarisatie van wapens binnen een bepaald gebied. Dat waren de armorials of wapenboeken, waaraan we nu nog een heleboel kennis over de middeleeuwse heraldiek danken.
                Niet alleen ridders en de hen navolgende adel pasten wapens toe, maar ook de in de 13e eeuw opkomende stedelingen en zelfs boeren in  regionale verbanden. Op den duur, en dat is al aan het eind van de 13e eeuw, gebruiken ook vrouwen en geestelijken wapens en tooien steden zich met een stedewapen.
                De wetenschap die de geschiedenis van de wapens bestudeert heet heraldiek.  Er zijn niet veel mensen die hem beoefenen, ook internationaal niet. Er zijn nog minder mensen die de wetenschap combineren met de kunst van het tekenen van wapens. Ik ben er daar één van, al meer dan 40 jaar. Dat houdt in dat ik een heleboel ervaring en kennis heb van dit metier. En de meeste andere mensen die ik tegenkom dus niet. Toch denken veel mensen dat ze er genoeg verstand van hebben om zelf aan de slag te gaan met het tekenen van wapens of het ontwerpen ervan. Ik krijg dus dikwijls mensen bij mijn heraldisch atelier die zelf een leuk ontwerpje hebben gemaakt, dat ik vervolgens af moet keuren omdat het volkomen onheraldisch is. Dat vinden veel mensen niet leuk. Ik vergelijk het dan dikwijls met een ander beroep waarvoor je lang moet studeren als dokter of dominee. Het komt volgens mij niet veel voor dat een leek zich als huisarts vestigt of op de kansel klimt (tenzij hij natuurlijk in tongen kan spreken). Nou, waarom denk je dan dat je wel een wapen kan verzinnen of vormgeven?
Voorbeeld van de veranderende vormgeving
van wapens aan de hand van het wapen van Holland

                Dit fenomeen kom ik al sinds ik met levende geschiedenis en re-enactment beoefen tegen. Met name dus in het middeleeuwse wereldje, want dat was de tijd (in ieder geval sinds ca 1140) dat de heraldiek bloeide. Daarna ging hij nog wel door, tot nu toe zelfs, maar er zijn perioden geweest waarin de kunst en kennis op een bijzonder laag pitje stonden. Met name in de 18e en 19e eeuw.
                Toen ik nog een blauwe maandag voor het LPLG nieuw aansluitende groepen moest beoordelen op authenticiteit kwam er op het gebied van de heraldiek niemand door. Ik kreeg daardoor echter zoveel drek over me uitgestort dat ik er na een paar jaar mee ben gestopt. Veel later, toen ik zelf geen actief re-enacter meer was, probeerde ik nog wel eens groepen te bewegen hun heraldiek te verbeteren. Ook dat werd me niet in dank afgenomen. Waar ik me wel niet mee bemoeide? En als ik dan uitlegde dat ik, gratis, een nieuw tekeningetje met een wel kloppend wapen zou kunnen maken, dan waren helemaal de rapen gaar en werd ik uitgemaakt voor alles wat lelijk was. Ik heb de mails nog ergens in een archief. Zeer vreemd.
                Er lopen dus in Nederland, maar ook in het buitenland, groepen rond met foute heraldiek. Niet kloppende wapens volgens de heraldische regels, verkeerde kleuren, niet passend in de tijd of streek, te vol en in de verkeerde stijl op niet in de periode passende schilden of banieren geschilderd. En als je dan op een evenemente doorvraagt naar de betekenis of herkomst van zo’n wapen, krijg je de bekende fabels te horen die men van verdachte sites op het internet heeft geplukt. Op mijn vorige website had ik nog een pagina speciaal voor die groepen waarop ik aanbood tegen geringe kosten een geheel in hun periode passende heraldisch verantwoorde wapen- en vlaggenset te maken. Nooit heeft iemand gereageerd.
                Bord voor de kop? Oogkleppen op? Kop in het zand? Pure eigenwijsheid: wij kunnen dat zelf wel, daar hebben we jou niet voor nodig. We kijken wel in een boekie of op het internet. Nou ja.


                Deze blog werd ‘getriggerd’ door een nieuwe ster aan het firmament. Die heeft het hieronder staande wapen als blikvanger. Ik zag ze in 2011 voor het eerst, buiten mededinging,  voorbij komen op het Gebroeders Van Limburg Festival en dacht toen al: daar heb je weer zo’n clubje. Het is echter nog erger, want het toen nog eenvoudige vier kwartierenschild is belangrijk uitgebreid. Zoals u hiernaast dus kunt zien.
                Toch schrijven ze in hun doelstellingen:
-          “Het bevorderen van kennis over de middeleeuwen en in het bijzonder de periode 1300-1400
-          Het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. “
Dat heraldiek een wezenlijke onderdeel van de middeleeuwse  samenleving is, en zeker die tussen 1300 en 1400, mag duidelijk zijn. Dat ze door dit wapen daar niet bepaald een goed voorbeeld van geven is ook, zeker voor mij, meer dan duidelijk. Dit heeft dus echt niets met heraldiek te maken en zeker niet met middeleeuwse. Dus hoe hard is de kennis die ze willen bevorderen? Men mag ook hopen dat de ‘handelingen’ die ze hopen te verrichten de toeschouwers of bezoekers een kloppend beeld  zullen geven van die periode, maar ik houd mijn hart vast. De foto’s die ze inmiddels al op internet hebben staan duiden ook niet op veel kennis van de periode. Nou kun je van een beginnende groep dikwijls niet te veel verwachten. Ik hoef alleen maar terug te denken aan de eerder gememoreerde pindabakjes en katoenen outfits van de LHO. En ik kies deze groep ook niet uit om ze eens lekker te katten, want als ik ik daaraan zou beginnen kan ik wel bezig blijven. Er zijn nog genoeg al jaren bestaande clubs die met anachronistische heraldiek  rondlopen. Het is een signaal, meer niet. Opgewekt door een op Facebook voorbij komend wapentje dat me even op deed veren  tijdens mijn werk.

                Doe hiermee wat je wilt, maar als je wilt kun je er je voordeel mee te doen.

donderdag 30 oktober 2014

Schande

Ergens tegen het einde van de zomer van 1994 gingen er vanuit het kantoor van Archeon stemmen op dat er een schandpaal in Gravendam moest komen. “Daar hadden mensen om gevraagd”. Ik lag dwars: ik wilde geen schandpaal. Ik vermoedde namelijk dat die dingen in het 14e eeuwse Holland niet bestonden. Ik kon dat toen nog niet helemaal hard maken, maar ik probeerde het wel. Dus ik vlooide mijn boeken na. Ik bezat toen al het heel verhelderende Het werk van de vos (1985) van Dick Berents, gebaseerd op zijn onderzoek Misdaad in de middeleeuwen dat in 1976 was gepubliceerd. In het hele boek kwam geen schandpaal voor, al werd wel vermeld dat je voor bepaalde misdaden een half of een heel uur aan de kaak moest staan. Maar dat kon ook weer afgekocht worden.
De kaak aan het stadhuisje
van Woerden.
Bevolkt door re-enacters?
                De kaak, dat is de Nederlandse naam voor wat Engelsen de pillory noemen. Het had meestal de vorm van een verhoging die tegen het rechthuis, dat ook het stadhuis kon zijn, was aangebracht en waar de veroordeelde een bepaalde tijd – niet echt lang dus -  te kijk stond. Meestal was hij of zij met een metalen band aan de muur vastgemaakt, zodat ontsnapping niet mogelijk was. Tegenwoordig heeft alleen het vroeg-16e eeuwse stadhuisje van Woerden nog zo’n kaak, maar er moeten er veel meer geweest zijn. Gravendam heeft geen stadhuis en kon in mijn ogen dan ook geen kaak hebben.
Ik moest echter toch op zoek naar iets om mensen in vast te zetten. Nou had ik in mijn 14e eeuwse bronnen wel eens een zogenaamd ‘blok’ gezien. Ik zocht het op en ja, het stond in een manuscript uit ca 1340 en er zat een monnik en een dame in. Waarschijnlijk was het een nogal moralistische verwijzing naar de schande die zo’n relatie zou veroorzaken. Er zijn geen berichten die het over zo’n zaak hebben. 
Dit miniatuurtje werd gebruikt als voorbeeld voor de bouwploeg die binnen een paar dagen zo’n ding in elkaar zette. Het ‘schandblok’werd naast het kuipershuis neergezet, op de plaats waar nu het imkershuis staat. Inmiddels heeft het een andere plaats gekregen. Het staat nu aan de voet van de galg bij de ingang van Gravendam aan de Cromstrate. En nog steeds weet ik niet of die dingen in 14e eeuws Nederland voorkwamen en hoe verspreid ze in Engeland waren.
Intussen is uit de op rechterlijke bronnen gebaseerde literatuur bekend dat dergelijke schandstraffen, dus in het blok sluiten of op de kaak zetten, nou niet echt veel voorkwamen. Het ging dan toch voornamelijk over gesnapte slagers die rot vlees verkochten of bakkers die erwtenmeel in hun brood deden. Meestal werd dat product onder hun neus verbrand als ze op de kaak stonden. Ook wat meer schandalige overtredingen, zoals bigamie of bedrog, werden zo bestraft en dikwijls volgde erna een verbanning. In zowel laat-middeleeuws Amsterdam als Parijs kwam het op de kaak zetten eigenlijk relatief weinig voor: een paar keer per jaar een half of een heel uur, soms gevolgd door een verbanning.  En als je geld had kon het ook nog afgekocht worden.
Het gaat hier dus om  flinke steden. Het lijkt me sterk dat zo’n straf in een dorp of klein stadje veel voorkwam. Het was namelijk nogal wat om in zo’n kleine gemeenschap voor je buren voor schand te moeten staan. Als middenstander kon je dan je klandizie wel vergeten en als vrouw lag je reputatie helemaal op straat. Of je daar binnen een paar jaar overheen kwam betwijfel ik. Ik denk daarom dat er meer mee gedreigd werd, zoals met alle keuren en andere strafsoorten, en dat in de praktijk toch eerder boeten geheven werden. De soep werd in de middeleeuwen net zo weing heet gegeten als nu, dat hebben de studies naar de misdaad en zijn bestraffing wel uitgewezen. Ook hier gold dat in grote steden en in onrustige tijden de misdaad harder werd aangepakt dan in kleinere gemeenschappen en in tijden van welvaart en rust.
Maar ga dat maar eens uitleggen aan het Archeon-publiek of al die organisatoren van middeleeuwse markten en evenementen. Als daar geen schandpaal bij in gebruik is is het niet compleet. En dan te bedenken dat die schandpalen pas in de 17e eeuw opduiken en tot in de 20e zijn gebruikt in vooral het buitenland. Maar ja, Nederlanders – en vooral de oudere – zijn opgegroeid met het bekende beeldmerk van Van Rossem’s Troost, waarop een gemoedelijke dikkerd een in de schandpaal gezette morsige dief een pijpje aanbiedt. Ook dit is een tamelijk onmogelijke gang van zaken, want die instrumenten waren nou niet bepaald leuke dingen. Het was bijzonder pijnlijk  en tegelijk vernederend om die straf in de veel hardere samenleving van de 18e en 19e eeuw te moeten ondergaan. Kijk maar naar de afbeeldingen.




Intussen heeft de middeleeuwen weer de naam, en zijn de excessen zoals gewoonlijk in het echt producten van later eeuwen.

vrijdag 24 oktober 2014

Bloot

Tussen het gewone volk duiken in Nijmegen
in 2009 ineens twee hoeren op.
De eerste keer dat ik bij een historisch evenement werd geconfronteerd met middeleeuws bloot was in 1997 tijdens een festival rond de Walburgkerk in Zutphen. Een lokale club had in een steegje achter de kerk een ‘bordeel’ gebouwd van wat planken en doeken en daarin en erbij verbleven een aantal dames die ‘hoeren’ moesten voorstellen. Ze hadden decolletées en één van hen had haar schouder ontbloot.  Hoe ze gedacht hadden hun act in te vullen was niet geheel duidelijk. Af en toe verdween er een passant aan de hand van één van die dames achter de lappen en dan klonk er wat gegiechel, waarna de ‘klant’ er na een minuut of zo met rooie kop weer uitkwam. Intussen gedroegen de anderen zich zoals ze dachten dat antieke hoeren dat deden. En dat op de ‘Hollandse acteurs’ manier dus lacherig en houterig en niet wetend waar je je handen moet laten.
                Ik vroeg me  toen al af waar dit alles op gebaseerd was. Waarschijnlijk op wat men in films gezien had, want uit de bronnen kom je niet veel tegen over prostitutie. Alleen in de keuren van de diverse steden staan wel regels waaraan de hoeren moesten voldoen: alleen hun beroep uitoefenen in bepaalde buurten of huizen, dus niet erbuiten komen anders kregen ze een boete. Ook mochten ze niet later dan bijvoorbeeld tot de laatste klok hun beroep uitoefenen en mochten ze na die tijd ook geen kaars meer voor hun raam zetten. Ook kwade herbergen oftewel bordelen waren aan strenge regels met hoge boetes gebonden. Er staat nog een aardig stukje over in Het werk van de vos (Zutphen (!) 1985) van Dick Berents.
                Toen we met de LHO begonnen hadden we wel eens gelezen dat hoeren goed herkenbaar over straat moesten gaan, door bijvoorbeeld iets geels te dragen. Geel was namelijk een ‘duivelse’ kleur. Ik vroeg me toen al af hoe dat zat als je de livrei van de Hollandse graaf droeg die als wapen een rode leeuw op geel had. Bij nadere beschouwing ging het over die kledingkeuren meestal over de echt grote buitenlandse steden, als Londen, Keulen en Milaan en vooral de metropolen langs de Middellandse Zee, waar 30.000 tot 100.000 mensen woonden. In het volkrijke Parijs droegen hoeren trouwens geen tekens etc. maar ze mochten geen kleding met bont of fluweel dragen, anders volgde inbeslagname en een boete. Instructief is hierbij het boek van Esther Cohen, Peacable domain, certain justice (Hiversum 1996). Een flinke plaats als Dordrecht telde in de veertiende eeuw zo’n 10.000 mensen en ik maak me sterk dat iedereen wist wie de hoeren waren. En iedereen wist  waar die woonden of werkten: buiten de Minderboederspoort. En de meeste andere steden bij ons waren veel kleiner.
                De gemiddelde middeleeuwer had niet veel moeite met zaken als seks en naaktheid, maar hij of zij waakte ervoor om in het openbaar te veel bloot te tonen. Dat was voor binnen, in de eigen kamer. Vrouwenbenen en –halzen bleven de hele middeleeuwen door bedekt, behalve in de mode-uitingen van de midden veertiende en weer in de laat vijftiende eeuw toen decolleteés in waren. Maar alleen voor de elite en dan voornamelijk bij jonge, huwbare vrouwen. Een gewone, nette burgervrouw deed dat niet. Je kon zelfs beboet worden als je er te schandelijk bijliep. Dus waarom zou een hoer dat doen als iedereen toch al wist wie ze was? En ze riskeerde ook liever geen boete, want die konden hoog uitvallen. Het is dus bijzonder onwaarschijnlijk dat hoeren er bloot bijliepen. Of bijvoorbeeld met onbedekt haar. Ik ken geen afbeeldingen van hoeren die buitenshuis zonder hoofdkleden of met ontblote ledematen rondliepen.
                Prostitutie was ook nergens verboden; het was een noodzakelijk kwaad. Als ze maar in de hen aangewezen paar straten of stegen bleven en niet na de avondklok werkten. In sommige steden mochten ze dan ook nog niet op straat klanten aanspreken, maar wel in kroegen en badhuizen komen. Als ze in overtreding gesnapt werden kostte het hen een boete of het bovenste kleed (en dan had je nog je onderkleed aan) en dat gold ook voor hun klant als die getrouwd of geestelijke was. Meer niet.

                En dan kom je in 2009 ook bij het Gebroeders van Limburg Festival  ineens een paar dames met decolletée en ontblote schouders en niks op hun hoofd tegen, die brutaal weg in de optocht meelopen. En ook nog eens in iets dat als zestiende-eeuwse rocken herkenbaar was (de broers overleden in 1416), maar daar gaat hier even niet over.  Protest hielp niet en ze kwamen terug. Wie weet lopen ze er nog, maar ik ben sinds 2011 niet meer wezen kijken want ik kan er niet meer tegen (en wel hierom).